Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wetboek van Strafvordering

 

Artikel 509j
1
Wanneer het openbaar ministerie van oordeel is dat toepassing behoort te worden gegeven aan een der bepalingen van de artikelen 38b, 38c, 38i of 38k van het Wetboek van Strafrecht, dient het een daartoe strekkende, met redenen omklede, vordering in. Heeft de ter beschikking gestelde een verzoek als bedoeld in de artikelen 38b of 38i van het Wetboek van Strafrecht gedaan, dan wordt dat verzoek door de griffier ter kennis gebracht van het openbaar ministerie, dat daarop zo spoedig mogelijk een conclusie neemt.
2
Tot kennisneming van de vordering of het verzoek is bij uitsluiting bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast.
3
Acht de rechtbank zich onbevoegd dan verwijst zij de zaak naar de rechtbank die haar behoort te berechten. De vordering wordt in dat geval geacht te zijn ingediend door de officier van justitie van die laatste rechtbank.
4
Onmiddellijk na de indiening van de vordering of conclusie bepaalt de voorzitter een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij de summiere kennisneming van de stukken de rechtbank aanleiding geeft de vordering of het verzoek buiten verdere behandeling te laten.
5
Indien een bevel tot voorlopige verpleging dan wel een bevel tot voorlopige hervatting van de verpleging is gegeven, vindt het onderzoek zo spoedig mogelijk, in elk geval, binnen één maand na het indienen van de vordering plaats.
6
Het openbaar ministerie doet vervolgens zo spoedig mogelijk de ter beschikking gestelde en de reclasseringsmedewerker tijdig tot het bijwonen van het onderzoek oproepen, onder betekening van de vordering of conclusie aan de ter beschikking gestelde.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •